Berekeningen voor warmteverliezen aangepast
De moderne, hedendaagse woningen en gebouwen worden, door het steeds verder aanscherpen van de energienormen, inmiddels zeer luchtdicht en (zeer) goed geïsoleerd. Met als gevolg dat woningen en gebouwen veel minder snel afkoelen. Om die reden heeft ISSO deze zomer al haar kennisproducten over Warmteverlies volledig vernieuwd. Daarbij vormde de nieuwe rekenmethode voor warmteverliesberekeningen, die op Europees niveau is vastgesteld, het uitgangspunt.
“Met de huidige bouwpraktijk en de strengere energienormen was de herziening van de Nederlandse kennisproducten onvermijdelijk”, vertelt Harry van Weele, projectcoördinator bij ISSO (zie foto). “Aan de ene kant zie je dat gebouwen een steeds dikker isolatiepakket krijgen en ook de beglazing is veel geavanceerder. Aan de andere kant hadden we te maken met een reeks nieuwe rekenmethoden in het kader van de recast EPBD ( de herziening van de Europese energieprestatierichtlijnen). De nieuwe ISSO-publicaties gaan uit van de nieuw vastgestelde norm NEN-EN12831, Deel 1. Die maakte de oude normen over warmteverlies niet meer relevant.”
Drie verschillende publicaties
Omdat het ook nu belangrijk is en blijft om voor nieuwe gebouwen een warmteverliesberekening uit te voeren, zo zegt Van Weele, moet de markt zich van die nieuwe methodes op de hoogte stellen. Bijvoorbeeld wanneer je het te installeren verwarmingsvermogen per vertrek en het aansluitvermogen wilt bepalen. In totaal zijn er drie verschillende ISSO-publicaties beschikbaar die van belang zijn bij een warmteverliesberekening. ISSO-publicatie 51 bevat de berekeningsmethode voor woningen en woongebouwen, ISSO-publicatie 53 is bedoeld voor utiliteitsgebouwen met ruimtes tot maximaal 4 meter hoog en ISSO-publicatie 57 gaat over industriële gebouwen en hoge ruimtes in de utiliteit, zoals entreepartijen, atria, conferentiezalen, enzovoorts.
Veel minder afkoeling
“Door de dikkere isolatiepakketten en het beter isolerende glas dat we nu toepassen, zie je woningen en gebouwen veel minder snel afkoelen. Waar we een kleine tien jaar geleden nog daadwerkelijk rekening moesten houden met een afkoeling van een woning of een gebouw met 3 tot 4 graden per etmaal, is dat bij de huidige, zeer energiezuinige bouwmethode nog maar 1 graad per etmaal. Daarom hanteren we in het ontwerp nu een buitentemperatuur die afhankelijk is van de tijdsconstante van het gebouw. Waar je vroeger als minimum temperatuur -10 graden Celsius hanteerde, kan dat nu oplopen tot -6 graden Celsius. De rekenmethode in de nieuwe publicaties geeft aan hoe je daar mee om moet gaan”, aldus Van Weele. Andere wijzigingen hebben onder meer betrekking op de ontwerpbinnentemperatuur die, als deze als ‘standaard’ wordt opgenomen, voor toilet en verkeersruimten maximaal 2 graden onder die van de verblijfsgebieden ligt (voorheen werd uitgegaan van 15 graden Celsius).
Bepaling aansluitvermogen
Van Weele: “De vernieuwde publicaties helpen de ontwerper en de installateur om het aansluitvermogen te bepalen. Dit kan via een globale methode op basis van het schilverlies of gedetailleerd op basis van het warmteverlies per vertrek. Naast de methode voor de bepaling van het aansluitvermogen van individuele installaties is er ook een methode voor het bepalen van de bijdrage aan een collectieve warmteopwekker. Dit gebeurt allemaal op basis van het transmissiewarmteverlies, het warmteverlies door buitenluchttoetreding en door rekening te houden met een toeslag voor opwarming na eventuele nachtverlaging of bedrijfsbeperking. Naast het warmteverlies door gevels en het dak, bevatten de publicaties ook een aangepaste verliesberekening voor de verliezen door de vloer. Maar daarbij zie je dat het verlies tegenwoordig vrijwel nihil is, zeker bij grote panden. Eigenlijk is er alleen aan de randen van een vloer nog sprake van een klein beetje warmteverlies.” De nieuwe publicaties gaan dan ook uit van aangepaste infiltratieberekeningen. Ook de forfaitaire toeslag voor thermische bruggen en de correctiefactoren voor de temperatuur in aangrenzende onverwarmde ruimten is aangepast onder invloed van de nieuwe publicaties.
Kennis voor monteurs
De uitgebreide methodes die in de ISSO-publicaties worden beschreven, zijn voornamelijk bedoeld voor ontwerpers en adviseurs. Tegelijk realiseert het Kennisinstituut voor de Installatiesector zich dat ook ‘de man op de werkvloer’ steeds vaker afhankelijk is van bruikbare maar handzame kennis. Daarom is, in navolging van de drie uitgebreide publicaties, ook het ‘Kleintje Warmteverlies voor woningen’ aangepast. Volgens Van Weele is dit compacte naslagwerk vooral handig voor monteurs en installateurs zodra zij in een project informatie willen opzoeken. “Met onze reeks ‘Kleintjes’ helpen wij de vakman of -vrouw op de werkvloer. Zo bevat het Kleintje Warmteverliesberekening een vereenvoudigde bepalingsmethode voor het benodigd vermogen per vertrek en per woning voor zowel eengezinswoningen als voor woningen in collectieve woongebouwen. Zo kunnen wij deze vakmensen een kennisdocument meegeven om met de benodigde maar vooral correcte kennis aan de slag te gaan. We willen echt voorkomen dat de monteur ‘nat gaat’ als hij op een wat globaler wijze het warmteverlies van een woning gaat bepalen”, zegt Van Weele. “Dit Kleintje geeft je houvast en zorgt dat je binnen 10 procent van de nauwkeurigste berekening blijft. Veel beter dan de nu nog vaak gebruikte berekening met Watts per m3. Gebruik je die methode nog in de huidige nieuwbouw, dan ga je zeker voor gaas.”