Meten en Gasketelwet

WELKE EISEN WORDEN GESTELD AAN UW MEETAPPARATUUR?

Vanaf 1 april 2022 dienen cv-installatiebedrijven CO-gecertificeerd te zijn en te beschikken over de juiste meetapparatuur. De eisen die de Gasketelwet stelt worden steeds duidelaijker waarbij er verwezen wordt naar de Europese norm EN 50379.

Op 1 september 2005 is in Europa de EN 50379 aangenomen waar meetinstrumenten aan moeten voldoen voor metingen aan verbrandingstoestellen. In deze norm worden de toegestane meettechnieken en vereiste nauwkeurigheden van de instrumenten uitgebreid gespecificeerd. Na een overgangsperiode van 2 jaar werden in 2007 alle nationale richtlijnen ingetrokken en diende iedereen de EN 50379 te hanteren.
Omdat de meetinstrumenten voor verschillende toepassingen worden gebruikt, is de norm onderverdeeld in drie delen:
• EN 50379-1 Algemene eisen en testmethoden;
• EN 50379-2 Eisen gesteld aan instrumenten voor verplichte metingen;
• EN 50379-3 Eisen gesteld aan instrumenten voor niet verplichte metingen aan gasinstallaties.

In de EN 50379-2 wordt het vereiste meetbereik en de nauwkeurigheid van elk meetinstrument uitgebreid gespecificeerd. Dit deel van de norm stelt de hoogste eisen, maar is uitsluitend van toepassing bij verplichte metingen. Momenteel horen alleen metingen bij inspectie en onderhoud van verbrandingsinstallaties >100 kW volgens SCIOS scope 1 t/m 7 tot deze categorie. Het lijkt er echter op dat de metingen bij werkzaamheden volgens de Gasketelwet ook tot de verplichte metingen gerekend gaan worden. Dit kan gevolgen hebben voor de meetapparatuur die u nu gebruikt.

Voldoet uw meetapparatuur?
Een gebruiker van een meetinstrument is geneigd de waarden, die het instrument aangeeft, te vertrouwen tot het laatste cijfer achter de komma. Maar hoe nauwkeurig is het instrument eigenlijk? Maakt het gebruik van de juiste meettechnieken en reageert het snel genoeg? Er zijn verschillende manieren om antwoord te krijgen op deze vragen.
In veel gevallen geeft de fabrikant of leverancier aan of een instrument aan bepaalde normen voldoet. Hierbij dient u wel scherp te zijn op de formulering van deze bewering. Een vermelding dat een instrument voldoet aan EN 50379 betekent niet automatisch dat het deel 2 (EN 50379-2) betreft! Zelfs indien de juiste norm wordt vermeld is het belangrijk om te controleren of die norm voor alle, of slechts een deel van de metingen geldt.
Als voorbeeld nemen we een rookgasmeter. Dit instrument dient bij gebruik bij huishoudelijke cv-installaties aan de specificaties uit de EN50379-2 te voldoen voor meting van temperatuur, zuurstof (O2) én koolmonoxide (CO). Indien het instrument slechts voor 1 of 2 van deze metingen aan de norm voldoet, dan mag het niet worden toegepast!
De meeste zekerheid wordt geboden indien een meetinstrument is gecertificeerd volgens een norm door een onafhankelijke keuringsinstantie, zoals de TÜV. Met een kopie van een dergelijk certificaat kan u gemakkelijk aantonen dat uw instrument volledig voldoet aan de norm bij een controle of audit.
De laatste en tevens meest ingewikkelde manier is om zelf een vergelijk te maken tussen de specificaties in de handleiding van uw instrument en die in de norm. In de tabel treft u een samenvatting aan van de specificaties, zoals vereist in de EN 50379-2 (zie kader).

Meting van koolmonoxide (CO)
De Gasketelwet is ontstaan door het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar de gevaren van koolmonoxide bij cv-ketels. Uiteraard speelt het meten van de concentratie koolmonoxide in de rookgassen daardoor een belangrijke rol bij het installeren, repareren, onderhoud en in bedrijf stellen van een cv-installatie. Om aan de voorgeschreven nauwkeurigheid te kunnen voldoen is vrijwel altijd een CO-sensor met waterstofcompensatie nodig. Een niet-gecompenseerde CO-sensor in een rookgasmeter reageert namelijk niet alleen op koolmonoxide, maar ook op waterstof (H2). Omdat waterstof vrijkomt bij verbranding van aardgas zorgt dit voor een afwijking in de meetwaarde van koolmonoxide. Een CO-sensor mét waterstofcompensatie meet apart de H2-concentratie en corrigeert de meetwaarde van CO, waardoor deze nauwkeuriger is. De maximale waarden voor de concentratie koolmonoxide in rookgassen zijn:
• 50 ppm voor open, afvoerloze gastoestellen (type A);
• 200 ppm voor open, afvoergebonden gastoestellen (type B);
• 400 ppm voor gesloten gastoestellen (type C).

Ook dient de koolmonoxideconcentratie in de omgevingslucht nabij het gastoestel te worden gemeten. Maximale waarden hiervoor zijn:
• 5 ppm of hoger: installatie uitschakelen, oorzaak onderzoeken en wegnemen;
• Meer dan 20 ppm: installatie uitschakelen, oorzaak onderzoeken, oorzaak wegnemen en melden bij het bevoegd gezag (gemeente).

Voor meting van de koolmonoxideconcentratie in de omgevingslucht kan ook de rookgasmeter worden gebruikt. Hierbij is het wel belangrijk dat de meter wordt aangezet in schone (buiten)lucht. Vervolgens wordt het ingeschakelde instrument de stookruimte binnengebracht, waarna de CO-concentratie van de omgevingslucht kan worden afgelezen.
Het gebruik van een aparte persoonlijke veiligheidsmeter voor het monitoren van CO in de omgeving heeft echter de voorkeur. Deze doet namelijk voortdurend zijn werk, ook tijdens de rookgasanalyse. Een gasmonitor is meestal klein, lichtgewicht en kan gemakkelijk aan de bedrijfskleding worden bevestigd. De meeste van deze toestellen meten constant de CO-concentratie gedurende twee jaar en waarschuwen de gebruiker met visuele, akoestische en trilsignalen.

Conclusie
Als u zich bezig houdt met het installeren, repareren, onderhoud of in bedrijf stellen van cv-installaties is het verstandig om een kritische blik te werpen op de meetinstrumenten die u gebruikt. Wees er zeker van dat de instrumenten voor rookgasanalyse, temperatuurmeting en drukmeting volledig voldoen aan de EN 50379 deel 2 en laat deze instrumenten periodiek onderhouden en kalibreren 

Grootheid Meetbereik Resolutie Nauwkeurigheid* Ondergrens T90-tijd
CO-laag 0 - 200 ppm 1 ppm ±10 ppm of 10% RDG 10 ppm 90 sec
CO-midden 0 - 2.000 ppm 1 ppm ±20 ppm of 5% RDG 20 ppm 90 sec
CO-hoog 0 - 20.000 ppm 10 ppm ±100 ppm of 10% RDG 100 ppm 90 sec
NO 0 - 600 ppm 1 ppm ±5 ppm of 5% RDG 5 ppm 90 sec
SO2 0 - 500 ppm 1 ppm ±10 ppm of 5% RDG 10 ppm 180 sec
O2 0 - 21 Vol.% 0,1 Vol.% 0,3 Vol.% 0,3 Vol.% 30 sec
CO2 0 - 20 Vol.% 0,1 Vol.% 0,3 Vol.% 0,3 Vol.% 50 sec
Trookgas 0 tot 400 °C 1 °C ±2 °C of 1,5% RDG 1 °C 30 sec
Tverbrandingsgas 0 tot 100 °C 1 °C ±1 °C 1 °C 70 sec
Druk (trek) -50 tot 200 Pa 1 Pa ±2 Pa of 5% RDG 1 Pa 10 sec
Druk (verschil) 0 - 10.000 Pa 10 Pa ±50 Pa of 1% RDG 100 Pa 10 sec
Rendement (verlies) 0 tot 100% 0,1% - - -
CO/CO2 0 tot 0,01 0,0001 - - -

* De grootste afwijking van de twee gespecificeerde waarden is geldig.

Rekenvoorbeeld 1
Bereik 0 - 200 ppm CO-laag
Meetwaarde 20 ppm
Nauwkeurigheid 1 20 ppm ±10 ppm = tussen 10 en 30 ppm
Nauwkeurigheid 2 20 ppm ±10% RDG (meetwaarde) =
20 ppm ±2 ppm = tussen 18 en 22 ppm
De grootste afwijking geldt, dus nauwkeurigheid 1 wordt gehanteerd.

Rekenvoorbeeld 2
Bereik 0 - 200 ppm CO-laag
Meetwaarde 150 ppm
Nauwkeurigheid 1 150 ppm ±10 ppm = tussen 140 en 160 ppm
Nauwkeurigheid 2 150 ppm ±10% RDG (meetwaarde) =
150 ppm ±15 ppm = tussen 135 en 165 ppm
De grootste afwijking geldt, dus nauwkeurigheid 2 wordt gehanteerd.