Gasloos
NIEUWE STANDAARD VOOR WONINGISOLATIE
Vanaf 1 augustus 2021 staat op het Energielabel vermeld of de woning voldoet aan de ‘Standaard voor woningisolatie’. Deze standaard wordt uitgedrukt in kWh/m2.jr en geeft aan of de woning goed genoeg is geïsoleerd voor een toekomst zonder aardgas. Daarmee krijgen gebouweigenaren inzicht in hoeverre verbeteringen nodig zijn aan de woning voor verwarming met een alternatief voor aardgas.
Het alternatief is vaak verwarming met een lage(re) temperatuur. De samenhang tussen de standaard en het temperatuurtraject voor ruimteverwarming vraagt bij de uitwerking van het renovatieplan om aandacht.
Standaard
De ‘Standaard voor woningisolatie’ is een kenmerk op woningniveau, namelijk de jaarlijkse netto-warmtebehoefte die berekend wordt volgens NTA 8800. Daarmee is de Standaard voor de woningbouw één waarde in kWh/m2.jr die afhankelijk is van het samenspel van geometrische kenmerken, de bouwkundige kwaliteit, het isolatieniveau en de luchtvolumestromen (ventilatie, infiltratie). Merk op dat de warmtebehoefte iets anders is dan de verwarmingscapaciteit of de afgiftecapaciteit van de installatie. Die capaciteit wordt afgestemd op een piekvraag, de warmtebehoefte wordt berekend voor een representatief jaar. De twee grootheden zijn vrij eenvoudig uit elkaar te houden: een capaciteit wordt uitgedrukt in W of kW, de behoefte in kWh.
Netto-warmtebehoefte
De ‘Standaard voor woningisolatie’ is een niveau van de netto-warmtebehoefte die een eerste antwoord geeft op de vraag of de woning ‘aardgasvrij’ kan worden; de standaard geeft aan hoeveel warmte nodig is om de woning te verwarmen. Daarbij is een niveau gekozen dat als toekomstvast kan worden beschouwd. De betreffende woning hoeft dan voor 2050 niet nogmaals geïsoleerd te worden, bij aansluiting op duurzame (warmte)bronnen met een lagere temperatuurwarmte.
Aansluittemperaturen
Bij het vaststellen van de standaard voor vooroorlogse woningen is uitgegaan van een alternatief voor aardgas met een aansluittemperatuur van 70°C. Dit levert ten opzichte van een bestaand hoog temperatuursysteem beperkte wijzigingen op. Echter, voor woningen met een bouwjaar vanaf 1945 wordt uitgegaan van een aansluittemperatuur van 50°C achter de voordeur. Het verlagen van de bestaande aansluittemperatuur (veelal circa 90°C) naar 50°C vraagt aandacht om het comfort na renovatie te waarborgen, en liefst te verbeteren.
Aandachtspunten
Het niveau van de standaard komt in de praktijk overeen met een ‘woningbouwcorporatierenovatie’ ofwel een isolatieniveau dat gangbaar is bij professionele partijen, zonder dat er een thermische schil op het niveau nul-op-de-meter noodzakelijk is. Dit betekent dat er niet alleen aandacht mag zijn voor de Rc-waarde van de vloer, gevel en dak. Maar bovenal aandacht voor het beperken van warmteverlies via het glas, het ventilatiesysteem en de infiltratie.
Energierekening
De ‘Standaard voor woningisolatie’ draagt bij aan het beperken van de afhankelijkheid van energie in de gebouwde omgeving en het ruimtebeslag en grondstoffengebruik dat daarmee gemoeid is. Om het gebruik van grondstoffen te beperken is een bewuste keuze in (isolatie)materialen met een beperkte of zeer geringe impact op het milieu gewenst. Denk daarbij ook aan de toepassing van biobased (isolatie)materialen. De standaard voor woningisolatie maakt woningen minder kwetsbaar voor mogelijke storingen in het energiesysteem. Ook de energierekening wordt minder gevoelig voor stijging van de tarieven. De standaard heeft dus een bredere waarde dan alleen het voorkomen van warmte- en energieverlies.
Lagere aanvoertemperatuur
Door het isoleren van een woning daalt de netto warmtebehoefte van die woning. Als gevolg hiervan daalt ook het benodigde verwarmingsvermogen van zowel de warmteopwekker als van de warmteafgiftelichamen (radiatoren/ convectoren/ vloerverwarming). Keerzijde is dat bij renovaties vaak gekozen wordt voor een duurzame(re) warmte opwekkers. Daarbij is vaak een lagere aanvoertemperatuur voor de ruimteverwarming gewenst. Als gevolg hiervan daalt het beschikbare vermogen van bestaande radiatoren. Daarnaast is het van belang om te beoordelen of de leidingen van en naar de warmteafgiftelichamen voldoende groot zijn om de extra benodigde ‘flow’ aan te kunnen of dat er leidingen met een grotere een diameter nodig zijn.
Comfortniveau
Bij een renovatie moet dus worden onderzocht of de woning nog comfortabel verwarmd kan worden. In die analyse is de wisselwerking tussen netto warmtebehoefte, het temperatuurtraject van de ruimteverwarming en het opgestelde verwarmingsvermogen van belang, zodat het comfortniveau niet achteruitgaat bij de overgang naar een alternatief voor aardgas. Het bepalen van de afgiftecapaciteit is projectspecifiek en vraagt om een warmteverliesberekening, waarbij de isolatiewaarde, type ventilatiesysteem en infiltratie van de situatie na renovatie een belangrijke rol spelen.
Warm tapwater
Naast de warmtevraag voor ruimteverwarming speelt de warmtevraag voor warm tapwater ook een rol. Zeker bij renovatie van naoorlogse woningen met een aanlevertemperatuur van 50°C voor ruimteverwarming vraagt de warmtapwater bereiding aandacht. Hiervoor is immers een temperatuur nodig, die hoger is dan 55°C op het tappunt. Mogelijkheden hiervoor zijn bijvoorbeeld een boosterwarmtepomp, de toepassing van een combi-warmtepomp met een voorraadvat of een elektrisch doorstroomtoestel.
Tot slot
Met de komst van de ‘Standaard voor woningisolatie’ krijgen gebouweigenaren inzicht in de toekomstbestendigheid van de bestaande woningen. De netto warmtebehoefte geeft aan of de woning goed genoeg is geïsoleerd voor een alternatief voor aardgas. Naast het verlagen van de netto-warmtebehoefte is het temperatuurtraject van de ruimteverwarming en het verwarmingsvermogen van belang om te kunnen beoordelen of een woning voldoende verwarmd kan worden
Voor meer informatie: https://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/gebouwen/wetten-en-regels/standaard-en-streefwaarden-voor-woningisolatie
Auteurs: Theo Haytink & Harm Valk, Nieman Raadgevende Ingenieurs
Rol installateur
De standaard voor woningisolatie geeft de randvoorwaarden aan waarmee de woning ook met een alternatief voor aardgas verwarmd kan worden. Het is aan de installateur om het comfortniveau in de woning vorm te geven. Hierbij moet aandacht zijn voor het warmteverlies bij met name kleine (studeer)ruimten met tuin- en balkondeuren op het noorden. De standaard gaat uit van een normatief vastgestelde binnentemperatuur en houdt geen rekening met de voorkeur vanuit een bewoner die bijvoorbeeld een hogere binnentemperatuur wenst. Daarnaast bepaalt de installateur in samenspraak met de gebruiker de positie van de warmtelichamen. Kortom nadere afstemming over het comfortniveau met de gebruiker vraagt om afstemming met een vakman.