Gouden randjes

OUDE TECHNIEK IN NIEUWE HUIZEN

In een middelgrote stad als Leiden valt goed af te lezen hoe de installatietechniek zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Edwin Orsel, bouwhistoricus van de gemeente Leiden ging met IZ op pad en legde uit waarom oude installaties ook voor nieuwe generaties waarde hebben.

Orsel houdt kantoor in het gebouw van Erfgoed Leiden en Omstreken. In het depot liggen restanten van oude installaties. Orsel laat ze zien en vertelt er enthousiast over.

Grens
De vraag is natuurlijk wat we als historische installaties omschrijven. Waar ligt de grens? “Ik zou zelf geneigd zijn om te zeggen tot circa 25 jaar geleden. Daarna is de omloopsnelheid van producten fors toegenomen. Er komen sindsdien aan de lopende band innovaties op de markt.”

Ambachtelijke karakter
Tot de industrialisatie in de 19e eeuw gebeurde alles op ambachtelijke wijze. Met de komst van massaproductie en ontwikkeling van nieuwe bouwmaterialen, zoals gietijzer en later kunststoffen kwam er een grote kentering op gang. De eersten die daarvan profiteerden waren de rijke burgers. Zij hadden de financiën en mogelijkheden om de eigen leefomgeving aan te pakken. Een arbeider daarentegen was volkomen afhankelijk van anderen. Hij moest werken voor een, veelal, karig loontje en had een huurwoning.

Elektriciteit
“Illustratief voor deze ontwikkeling is de komst van elektriciteit in huizen. De architect Hendrik Jesse verbouwde in 1907 een woning aan de Breestraat, bij uitstek een straat voor de gegoede burgerij. De dokter wilde elektrische verlichting en had als een van de eerste Leidenaren een aansluiting op de stedelijke elektriciteitsfabriek. We hebben daar Bergmanbuizen aangetroffen met een zinken omhulsel en papieren huls binnen.”

Ventilatie
Diezelfde Jesse zorgde ook voor goede ventilatie in de woningen van zijn clientèle. Dat ging op natuurlijke wijze, bijvoorbeeld via ventilerende onderdorpels en schuiframen. Allemaal nog vrij eenvoudig, maar in ieder geval werd men zich steeds meer bewust van het belang van goede ventilatie.

Toiletten
In dezelfde periode kwam er ook een kentering op gang op het gebied van sanitaire technieken, vertelt Orsel. Het toilet verhuisde van buiten naar binnen. Het voormalige ‘gemakshuisje’ kreeg nu een plek onder de trap. Men ging toiletpotten gebruiken en dat was mogelijk dankzij waterspoeling. Ook hier zien we de gegoede burgerij weer het voortouw nemen. In eerste instantie hadden ze vooral een fetisj voor rijk gedecoreerde toiletpotten, die vaak in Engeland werden vervaardigd. Ze waren uitgevoerd in verschillende kleuren, zoals bruin en blauw. Rond 1900 kwamen witte toiletpotten in zwang. Ze hadden een eenvoudiger design en hiermee werd de toiletpot ook bereikbaar voor de gewone man.

Badkamers
“Voor badkamers geldt hetzelfde verhaal. Zij volgden eigenlijk in het kielzog van de toiletten. Zo hebben we in een woning aan de Fruinlaan een badkamer aangetroffen uit de jaren ’20. Maar ook hier gold dat de gewone man pas later de beschikking kreeg over een eigen badkamer, eigenlijk pas na de Tweede Wereldoorlog. Nog lange tijd zijn lavetten in gebruik geweest.” De groeiende populariteit van baden en douchen had overigens alles te maken met een opkomend besef over het belang van een goede hygiëne.

Verwarming
Voor verwarming kwam de grote breuk pas in de jaren ’60. Daarvoor hadden de meeste huizen een eigen voorziening. Er werd gestookt met turf, olie, kolen en hout. De doorsnee burger had gewoonlijk een kachel in zijn woning staan. Pas met de exploitatie van het Gronings gas kwam cv-verwarming binnen het handbereik van iedereen.

Restanten
Wat wordt er zoal nog aangetroffen van al die oude installaties? Eigenlijk relatief weinig. De laatste decennia is er veel vervangen. Dat heeft ook te maken met het feit dat men zich pas recentelijk meer bewust is geworden van de historische waarde van de originele installaties.

Te duur
Maar er zijn ook andere redenen voor het verdwijnen van historische installaties. “Zo vindt menigeen ze te duur in het gebruik of niet meer van deze tijd. Dat laatste zie je vooral bij badkamers. Als mensen verhuizen, verbouwen ze vaak de keuken en de badkamer. Dat zijn de meest trendgevoelige ruimtes.” Wat er wel overblijft zijn vaak componenten, zoals oude radiatoren, wc-potten of een origineel urinoir in een bruin café.

Advies
Orsel adviseert installateurs om “creatief om te gaan met historische installaties. Ik snap dat je niet alles kunt bewaren, daar pleit ik ook niet voor. Maar probeer op z’n minst componenten te behouden. Door ze te integreren in een nieuwe installatie indien mogelijk of ze als zuiver decoratief element te gebruiken. Op die manier kunnen ze ook nog steeds als educatieve elementen dienen om zichtbaar te maken hoe men in vroegere tijden leefde.
“En er vallen ook wel lessen uit te leren. Met name dat men vroeger veel meer gebouwen als een eenheid benaderde. Installaties werden sneller in de bouwkundige constructies geïntegreerd en met een breed palet aan maatregelen werd gezorgd voor energiebesparing en klimatisering. Die dikke gordijnen uit grootmoeders tijd waren er bijvoorbeeld niet voor niets! 

Museum het Wevershuisje

Aan de Middelste Gracht staat een wevershuisje dat grotendeels in originele staat is behouden. Het werd al in 1560 bewoond door een linnenwever. In 2001 vertrok de laatste bewoner die er decennialang sober geleefd had. Daarna werd het huisje ‘onzichtbaar’ gerestaureerd: het pandje is bouwkundig in goede staat gebracht, maar er is bewust geen modern comfort toegevoegd. De bedstee, het ene kraantje met alleen koud water en de afgebladderde verf zijn nog aanwezig, en bieden een inkijk in het leven van arbeiders aan het begin van de twintigste eeuw. In de voorkamer werd geweven, deze ruimte had geen verwarming. Daarachter was de woonkamer die een kachel met een plateau had, waarop werd gekookt. Ook destijds had men al slimme oplossingen voor het binnenklimaat. Zo stond de houten vloer op balkjes, waaronder werd geventileerd. Achter de bespanning was een luchtspouw. Ook wel zo handig. Mensen slapen graag in een koele ruimte. De bedstee was boven de aardappelkelder gepositioneerd, waardoor er automatisch werd gekoeld. Achter de woonkamer is een kleine binnenplaats, waaraan het achterhuis (bestaande uit één vertrek) grenst. Deze ruimte had geen verwarming, maar was zodanig gepositioneerd dat het er aangenaam vertoeven was in de zomermaanden. De binnenplaats zorgde voor voldoende licht en lucht, mede daarom stond het ‘gemakshuisje’ er. Baden deed men waarschijnlijk in het badhuis, zo’n 1 keer per maand. Voor de dagelijkse reinigingsbeurt gebruikten de bewoners een lampetkan en het water uit de put op de binnenplaats.